Seks als wapen / valse beschuldigingen

Seks als wapen / valse beschuldigingen

Auteur: Marjo van Soest en Malou van Hintum
Referentie: Vrij Nederland, 1 april, 2000

 

 

Seksueel misbruik is verwerpelijk. Daarom is het zo erg als je ervan wordt beschuldigd terwijl je het niet hebt gedaan. Woensdag 29 maart steken vals beschuldigden de koppen bij elkaar. Ze geven er geen ruchtbaarheid aan: ‘In deze tijd ben je kansloos als je van een zedendelict wordt beschuldigd. Het publiek bestempelt je vooreens en altijd tot een viezerik. ’

Onschuld onbewezen, luidt de kop boven een recent artikel in NRC Handelsblad. Een ex-verdachte van pedofilie, tot het uiterste getergd, eist dat hij toch wordt vervolgd. Om zijn naam te zuiveren. Hij verschijnt ook op de televisie om zijn verhaal te doen.

Een hoofddocent aan een grote universiteit wordt door een assistent in opleiding beschuldigd van seksuele intimidatie. De man is perplex. Met de hand op het hart verklaart hij dat er niets onbetamelijks is voorgevallen. Maar zij meldt zich wel ziek, en het project waaraan hij met haar werkt wordt gestaakt.

Een lerares aan een mbo-college wordt bij de vertrouwenspersoon van de school geroepen: een leerlinge beschuldigt haar van ‘seksueel getinte’ aandacht. Ze is zich van geen kwaad bewust. Door gestuntel van de school en de vertrouwenspersoon – die de bewijslast bij haar legt – wordt ze ziek van spanning en woede. Het duurt bijna een jaar voordat haar blazoen is gezuiverd, maar dan kan ze niet meer terug naar school. ‘Ik zou altijd bang blijven dat zoiets me nog eens zou overkomen.’

Valse beschuldigingen van seksueel misbruik zijn geen incidenten meer. Ze komen vaker voor dan we denken. Op de werkvloer, in het onderwijs, in privé-situaties.
De gevolgen zijn altijd ingrijpend. Het gaat over seks, dus iedereen raakt gealarmeerd. Bewijs maar eens dat je onschuldig bent. Er was niemand bij. Het is jouw woord tegen dat van de ander. En waarom zou iemand zoiets verzinnen? Waar rook is, is vuur. Valse beschuldigingen beschadigen mensen en vernietigen loopbanen. Soms leiden ze zelfs tot zelfmoord.
De beschuldiging seksuele intimidatie, zegt een van de betrokkenen, is een dolksteek die iedereen kan treffen. Hij vergelijkt het met de heksenprocessen van lang geleden, en de aanklachten wegens communistische sympathieën tijdens de McCarthy-periode.
Overspannen? Onzin? Overdreven?
Tot in de jaren zestig rust er een taboe op seksualiteit. Incest lijkt niet te bestaan, slachtoffers van verkrachting durven geen aangifte te doen. De jaren erna groeit de openheid op seksueel gebied. Door de inzet van de vrouwenbeweging komt er eindelijk aandacht voor slachtoffers van verkrachting en incest. Ook tegen seksuele intimidatie wordt eindelijk opgetreden. Maar de brede erkenning van seksueel misbruik heeft een keerzijde: het blijkt ook lonend jezelf als slachtoffer te afficheren.

Wanneer Chris Veraart als advocaat begint, zijn er nauwelijks zedenzaken. Als ze al voorkomen, worden ze achter gesloten deuren behandeld. Hij weet nog dat hij in 1970 een exhibitionist voor de meervoudige kamer verdedigde, ‘daar mocht niemand bij zijn. Nu komen exhibitionisten al niet eens meer voor de rechter.’
In de jaren tachtig merkt hij dat het aantal zedenzaken sterk toeneemt. ‘Er komt meer openheid en meer aandacht voor het slachtoffer. Dat is natuurlijk alleen maar goed. De ellende daarvóór was niet te beschrijven. Niemand zal van mij horen dat er geen ernstige zedendelicten bestaan.’
Vanaf 1990 behandelt Veraart vrijwel uitsluitend zedenzaken. Hij ontdekt dat er bij een aantal van die zaken iets ernstig mis is.
Veraart krijgt te maken met zijn eerste valse aangifte, een zaak-Lancee avant la lettre met in de hoofdrol chef-kok Mandemakers. Hij is door zijn stiefdochter beschuldigd van brute en herhaalde verkrachting. Het dossier bevat zoveel vragen en tegenstrijdigheden, dat de zaak wordt geseponeerd. De stiefdochter geeft uiteindelijk toe dat ze alles heeft verzonnen. Ze moet zich verantwoorden voor de rechter en wordt veroordeeld.
Het kostte Veraart drie jaar om de waarheid boven tafel te krijgen. Hij beschrijft de zaak-Mandemakers in Valse zeden. Valse aangiften in zedenzaken. Uitgangspunt van het boek is het bijbelse verhaal van de vrouw van Potifar die Jozef, een ondergeschikte, ten onrechte van verkrachting beschuldigt. Het is een van de bekendste en oudste geschriften waarin seks als wapen wordt gehanteerd om een man te treffen. Veraart: ‘Jozef was kansloos. Ook in deze tijd ben je kansloos als je van een zedendelict wordt beschuldigd. Wat je ook probeert, zelfs als je zaak niet wordt aangegeven of je niet wordt vervolgd, de smet blijft altijd. Het publiek bestempelt je voor eens en altijd tot een viezerik.’

Veraart deelt zedenzaken in vier categorieën in: verzonnen verhalen, mislukte vrijages, vrijages met een smet en echt ernstige zedenzaken. De laatste soort doet hij niet. Verkrachters hoeven bij hem niet aan te kloppen.
De verzonnen zaken vindt hij niet de lastigste. Veel moeilijker zijn, zoals hij ze noemt, de ‘mislukte vrijages’ en de ‘vrijages met een smet’. Daarbij gaat het om twee volwassenen die elk een heel andere lezing van de vrijerij hebben. ‘Man en vrouw hebben iets samen, daarna houden ze elk hun eigen verhaal. Hoe ontrafel je dat? Je was er niet bij, dus je kunt alleen naar de context kijken: hoe was het ervoor en hoe was het erna? De vrouw zegt achteraf dat ze is verkracht, de man meent dat er leuk is gevreeën. Misschien was hij wat egoïstisch, maar toch: het vrijen gebeurde omdat beiden het wilden.’
Hij noemt een voorbeeld uit zijn praktijk: het verhaal van een vrouw zonder armen. ‘Ze is een softenonkind, haar armen zijn verminkt. Ze was getrouwd met Jaap, een beer van een kerel. Een prachtzaak, een typisch voorbeeld van vrijage met een smet.
Ze waren al heel lang samen. Hij had een moeilijke jeugd, zijn vader was alcoholist, zijn moeder jong gestorven. Hij zwierf over kermissen, kwam met de politie in aanraking – maar nooit voor zedenmisdrijven, Zij, laten we haar Annie noemen, ontfermt zich over hem, en hij zorgt voor haar. Hij werkt keihard, bereikt zelfs een zekere welstand.
Eind jaren tachtig gaat Jaap failliet en dan komen er relatieproblemen. Uiteindelijk, na vijftien jaar, gaat Jaap apart wonen, maar ze blijven elkaar zien. In die periode krijgt Jaap een nieuwe vriendin. Maar hij komt ook nog bij Annie over de vloer. Meestal hebben ze dan nog seks. Als duidelijk is dat Jaap voor zijn nieuwe vriendin Sandra heeft gekozen, doet Annie aangifte bij de politie.
Jaap zou haar meermalen hebben verkracht.’
Thuis in Dordrecht, bij Sandra, met wie hij na het drama met Annie is getrouwd, wil Jaap wel vertellen wat er is gebeurd.
Het zit hem allemaal nog vreselijk hoog. ‘Zij mocht op de rechtbank haar zegje doen, mij vroegen ze helemaal niks. In hoger beroep werd ze wel ondervraagd. Toen viel ze mij aan: viezerik, je gaat eraan. Het liefst zou ze hebben dat mijn bedrijf ook nog kapot ging.’
Sandra, verontwaardigd: ‘Met dertig man kwam de politie hem hier halen.
Ze had gezegd dat hij vuurwapengevaarlijk is. Alleen op grond van haar verklaring werd hij veroordeeld. Ik ken Jaap allang. Hij is niet makkelijk, maar verkrachten? Zou hij nooit doen. Hij is een grote beer met een heel klein hartje.’
In hoger beroep is Jaap veroordeeld tot ruim tweehonderd uur taakstraf. Volgende week krijgt hij te horen wat hij moet gaan doen. Net nu zijn eigen vervoersbedrijfje goed loopt. Hij baalt vreselijk, en al die ellende van toen komt weer terug.
‘Op een dag belde ze ’s avonds aan, ik deed open, er stond toevallig ook een kennis in de gang. Die zag hoe ze daar stond, alleen in een regenjas en daaronder spiernakend. Ze bood zich gewoon aan. Maar die kennis wilde niet getuigen
want die had nog een akkefietje met de Sociale Dienst. Bang, iedereen was bang.’
Sandra: ‘Een zwager had gehoord hoe ze op een feestje met haar zussen had zitten bekokstoven hoe ze Jaap wilde laten hangen. Maar die jongen was zo bang voor de familie dat hij niet durfde te getuigen.
Met haar handicap heeft ze de rechters ingepalmd. Tijdens de rechtszaak deed ze alsof ze overstuur was, ze kreeg een glaasje water. Ze pakte het glas met haar voet. Het was doodstil in de rechtszaal. Iedereen had medelijden met haar.’
Jaap: ‘Als ik Chris Veraart niet had gehad, dan had ik nu wel mooi zes jaar gehad.’
Sandra: ‘Het enige wat Jaap te verwijten valt, is dat hij een tijdje twee relaties had. Officieel woonde hij bij mij, maar hij zag haar nog steeds. Dat wist ik niet. Dat had ik nooit gepikt. Ze heeft het me zelf verteld. Op een dag belde ze op: “Is Jaap bij jou? Ik moet je iets vertellen: ik heb al weer vier maanden een heftige relatie met hem.” Ik zei niks. Toen zei ze: “Hij draagt een groene boxershort met scoobidoo erop. Nou jij weer.”
Later belde ze terug: “Weet je waar hij is? Als hij mij niet gauw belt, dan heeft hij het grootste probleem dat hij ooit heeft gehad. Zeg hem dat maar.” Twee weken later deed ze aangifte van verkrachting.
Toen Jaap uit voorarrest kwam, kwam hij aanlopen met zijn tas: “Mag ik nog binnenkomen?” We zijn inmiddels getrouwd. Er zijn nog veel spanningen tussen ons. Wat wil je, we wonen niet in de grote stad en er stonden zulke stukken in de krant: man mishandelt gehandicapte vrouw. Een tante van me wilde niet bij het huwelijk zijn. Ik kom niet bij zo’n verkrachter, zei ze.’
Een excellent voorbeeld van een vrijage met een smet, zegt Veraart. Maar hoe weet hij het allemaal zo zeker?
Na een korte stilte: ‘Ik weet het niet honderd procent zeker. En ik zeg er meteen bij: niemand weet het zeker, behalve de twee betrokkenen – als ze heel eerlijk zijn. Ik zal nooit weten wat er precies is gebeurd. Dat is het risico als je de context analyseert. Ik denk wel eens: die vrouw heeft ook haar verhaal, en voor haar klopt dat.
Maar in het betoog van Annie, de ex van Jaap, zaten wel erg veel onduidelijkheden. Zo verklaarde ze dat ze op tweede kerstdag gemeenschap had gehad met haar ex-man, en dit als een verkrachting had ervaren. Alle keren daarna dat ze seks hadden, heeft ze niet als verkrachting ervaren. Ze belde regelmatig de politie: Jaap staat voor de deur. Telkens moest de politie weer inrukken: Jaap was in geen velden of wegen te bekennen. Ze deed aangifte omdat Jaap haar ruiten zou hebben vernield. De glashandel verklaarde dat er geen nieuwe ruiten waren ingezet.’ Jaap werd, vanwege alle tegenstrijdigheden in Annies verklaring,
veroordeeld tot ‘maar’ anderhalf jaar. In hoger beroep, met steun van Veraart, werd het taakstraf.

Veraart: ‘Vaak denk ik, wat doe ik hier in die rechtszaal? Moet je al die zwartrokken zien zitten: hoe vaak ging hij erin, waar legde hij zijn hand precies. Mijn God, waar hebben we het over. Zedenzaken horen vaak niet thuis bij de rechtbank, maar bij de Riagg. Ik had hier een vrouw die beweerde dat haar ex-man haar had verkracht. De aanklacht kwam na een ruzie over de omgangsregeling met de kinderen. Hij had haar verkracht met de tafelpoot, met bierflesjes, de hele gereedschapskist was eraan te pas gekomen. Later ontdekte ik dat ze het altijd zo deden. Ze deden aan ruwe seks. Het is een vrijspraak geworden.’
Veraart weet zeker dat een aangifte vals is, als elementen van overdrijving een rol spelen.‘Bij valse aangiften heb
je altijd te maken met overeraangiften en overbekentenissen. Als een meisje zegt dat ze twintig keer is verkracht, weet je dat ze overdrijft. Daar stink je hooguit twee keer in. Er is al heel veel gebeurd voordat een kwestie ook een zaak wordt. De vrouw gaat het eerst thuis vertellen, of aan vriendinnen. Vervolgens gaat ze naar de politie, daar worden voorgesprekken gehouden. De politie wil scoren, dat leren agenten ook. Ze nemen in de aangifte alleen die elementen op die sterk zijn voor het meisje. Je kunt niet zeggen: ik ging met hem het schuurtje in, we hebben gevreeën en achteraf wilde ik dat niet. Dat klinkt stom. Om serieus te worden genomen, ga je het enger maken dan het was.’ Zoals een overaangifte een opgeblazen aangifte is, zo is een overbekentenis een overdreven bekentenis. Veraart: ‘Urenlange verhoren, dagen achtereen, kunnen iemand doen “inzien” dat hij bepaalde signalen die het slachtoffer uitzond, verkeerd heeft begrepen. Die suggestie komt meestal heel geraffineerd tot stand. Dat vind ik onaanvaardbaar en ook gevaarlijk. De verdachte wordt niet op de man af gevraagd of hij de verkrachting bekent, want zo’n vraag zou hij bij een mislukte vrijage ontkennen. Nee, de feiten worden eindeloos herkauwd en gereconstrueerd. Op het moment dat de verdachte murw is, wordt aan hem zelf een moreel oordeel gevraagd. In de processen-verbaal kom ik steevast zinnetjes tegen als: “Nu u mij uitlegt wat een verkrachting is, moet ik wel toegeven dat ik mij daaraan heb schuldig gemaakt.”’

Alle vals beschuldigden hebben één duidelijk kenmerk: een obsessieve behoefte aan rehabilitatie. Ook degenen bij wie het niet tot een strafzaak komt, en die ‘slechts’ worden beschuldigd van seksuele intimidatie.
Els Vanbruggen heeft de dag voordat we haar spraken feestelijk afscheid genomen van haar collega’s op school. Door alle akelige verwikkelingen na de aanklacht wil ze niet meer terug. ‘En al zou ik willen, ik zou niet meer kunnen. Ik kan niet meer onbevangen lesgeven.’
Haar dossier is vier ordners dik, ze zal proberen zich tot de hoofdzaken te beperken. Ze vertelt hoe ze op een ochtend bij een van de twee vertrouwenspersonen van de school werd geroepen. Een collega die ze goed kent. ‘Ze zei meteen: er is een klacht over jou. Eerst deed ze geheimzinnig, ze wilde niet zeggen wie er geklaagd had en waarom. Ze zei alleen dat de persoon in kwestie een gesprek met mij wilde, samen met drie vriendinnen uit de klas en onder haar leiding. Na enig aandringen kwam ik erachter dat de leerlinge vond dat ik seksueel getinte belangstelling voor haar had. Ik was me van geen kwaad bewust, was zelfs nog nooit met haar alleen geweest. Ik was meteen behoorlijk van slag.’
Ruim een week na die eerste confrontatie vond het gesprek plaats met de vertrouwenspersoon, de leerlinge en de drie vriendinnen. Vanbruggen had een collega meegenomen die de rol van neutraal waarnemer op zich zou nemen. Een van de vriendinnen las de verklaring voor, want de klaagster zelf kon weinig uitbrengen omdat ze vooral zat te huilen.
‘Uit die verklaring bleek dat ik de leerling voortdurend zou hebben aangekeken, me overdreven vaak met haar zou hebben bemoeid en allerlei seksueel geladen signalen zou hebben geven. Zo zou ik met mijn tong langs mijn lippen zijn gegaan en haar daarbij hebben aangekeken. De vertrouwenspersoon vond het nodig deze klacht aan te vullen met opmerkingen als: “En ze kleedt je met haar ogen uit hè?”’
Het gesprek duurde twee uur en Vanbruggen voelde zich steeds kwader worden. ‘Niet eens op die leerlinge, die had het heel moeilijk, maar vooral op de vertrouwenspersoon. Met de leerlinge had ik vooral medelijden, er was kennelijk iets met haar aan de hand. Op een goed moment zei ze dat ze dacht dat ik verliefd op haar was. Ik dacht, nu zijn we er. Nu is het opgelost. Ik verklaarde met de hand op mijn hart dat ik niet verliefd op haar was. Om iedereen ter wille te zijn, stelde ik voor dat Liesbeth, zo heet ze, in de klas maar op een andere plaats moest gaan zitten. Niet langer recht voor me, maar meer aan de zijkant, zodat ze niet het gevoel had dat ik haar steeds bekeek. Maar dat werd niet geaccepteerd. En toen zei de vertrouwenspersoon: “Els moet zich voortaan normaal gedragen.” Dat was de uitkomst van het gesprek: ik moest mij een maand “normaal gedragen”, en dan zou mijn gedrag worden geëvalueerd.’
Ze meldde zich ziek.
Er volgde nog een gesprek, waarin Els zich geplaatst zag tegenover twéé vertrouwenspersonen van de school. ‘Ze hadden samen alles besproken en trokken één lijn. Ze koersten aan op een bemiddelingsgesprek met Liesbeth onder leiding van een van hen. Ik dacht meteen, daar stel ik me niet weer aan bloot. Zo gingen we de grote vakantie in.’

De eerste schoolweek na de vakantie ging ze voor vijftig procent aan het werk. Totdat ze na een week een brief thuis kreeg: een formele klacht van de klachtencommissie. Dat ze niet wilde praten. ‘Het gekke is, ik zit zelf in zo’n klachtencommissie bij een andere instelling. Daar had ik me zelfs sterk gemaakt voor een klachtenregeling seksuele intimidatie. Dus ik wist er best het een en ander van.
Enfin, ik moest voor die uit buitenstaanders samengestelde klachtencommissie verschijnen. Dit keer had ik een advocaat meegenomen. Ze gingen nauwelijks op de klacht in, maar vroegen vooral waarom ik niet onder leiding van de eerste vertrouwenspersoon met Liesbeth wilde praten. Daar wilde ik niet meer op ingaan. Tenslotte stelden ze voor de klacht van Liesbeth in te trekken. Daar heb ik nee op gezegd. Ik wilde zwart op wit dat ik onschuldig ben.’
Uiteindelijk kreeg ze die verklaring, maar ze was intussen behoorlijk overspannen en zeven kilo lichter geworden. Ze wil nooit meer terug voor de klas. De arbo-arts heeft een regeling getroffen waardoor ze vervroegd kan uittreden. ‘Ik heb niet veel dingen meegemaakt die me zo hebben aangegrepen. Er is met me omgegaan alsof ik een verkrachter ben.’ Els Vanbruggen vertelde haar verhaal in Het Onderwijsblad. Er kwamen dertig brieven van mensen met vergelijkbare ervaringen. Ze kreeg ook een brief van iemand die een zelfmoordpoging had gedaan. ‘Dit is heel belastend, ook voor partners. Hele gezinnen raken de kluts kwijt.
Scholen moeten met die klachten veel beter omspringen. De reglementen geven alle macht aan de vertrouwenspersoon en de klager. En als je kijkt naar de definitie van seksuele intimidatie – die omvat alles wat een leerling als onaangenaam ervaart. Dat is veel te subjectief.’

Sinds 1994 zijn alle scholen voor primair en voortgezet onderwijs wettelijk verplicht een beleid te voeren dat seksuele intimidatie moet voorkomen. Anke Visser is projectleider van het Project Preventie Seksuele Intimidatie in het onderwijs (PPSI), dat werkt in opdracht van het ministerie van Onderwijs. Het PPSI is geraadpleegd voor de landelijke modelklachtenregeling die scholen hanteren. Visser kent het verhaal van Els Vanbruggen en de reacties van haar collega’s in Het Onderwijsblad. Ze is neerlandica, stond acht jaar voor de klas en weet wat er te koop is.
Ze signaleert een nieuwe preutsheid op scholen. ‘Tegelijk wordt iedere generatie assertiever. Voor de klas staat de generatie van de jaren zeventig, de “alles moet kunnen”-generatie. Die ziet tegenover zich een generatie die navelpiercings combineert met een “blijf met je poten van
me af’-houding. Dat maakt de zaak er niet eenvoudiger op.’
Is wat nu aan de hand is, terug te voeren op een generatieconflict?
‘Nee, het is veel complexer. Onze aandacht is sinds 1992 exclusief uitgegaan naar de klager. Toen bekend werd dat op twee scholengemeenschappen in Amersfoort en Rijssen leerlingen jarenlang door een leraar zijn misbruikt, gaf dat zoveel commotie dat er ad-hoc wetgeving is gemaakt rond de meldplicht. Netelenbos heeft dat nog gedaan, ze komt zelf uit het onderwijs en was gechoqueerd.’
En wat nu?
‘Duidelijke rehabilitatie hadden wij al in onze eerste klachtenregeling staan die we in 1994 voor de scholen gemaakt hebben. Net zoals maatregelen tegenover de klager die een valse beschuldiging uit, bijvoorbeeld verwijdering van leerlingen, als het moet. Er zijn op scholen sinds kort klachtenprocedures waarin beide partijen worden gehoord en er is een professionele klachtencommissie waarin de klager scherp getoetst wordt. Je wordt bepaald niet empathisch ondervraagd. Een leerling die alleen op wraak uit is, valt door de mand. Maar we moeten niet doorslaan naar de andere kant. Je schaft de uitkeringen ook niet af omdat er misbruik van wordt gemaakt.’ Ze weet dat er op 29 maart een bijeenkomst is vanuit de algemene onderwijsbond waar alle vals beschuldigden zich zullen beraden. ‘Sterker nog, daar werken wij aan mee. We hebben vorig jaar nog een conferentie gehouden met als thema Aandacht voor de aangeklaagde, om te kijken wat we kunnen leren van alle fouten die er tot nu toe zijn gemaakt. Valse beschuldigingen worden niet getolereerd. Maar ik vind wel dat de vertrouwenspersonen gewoon steun, toevlucht en uithuilschouder van de klager moeten blijven. Dat is hun taak, niet om de melding op waarheid of valsheid te wegen.’

Robert Berkel, hoofddocent aan een universiteit in de Randstad, zal het hier niet mee eens zijn. Ook hij vindt, net als Els Vanbruggen, dat hij door de vertrouwenspersonen van zijn werk slecht is behandeld.
Studente Edith, een assistent in opleiding (aio) van vijfentwintig jaar, met wie hij een jaar lang uitstekend had samengewerkt, meldde zich na de zomervakantie opeens ziek. Het was niet duidelijk wat ze precies had. Zelf kreeg hij haar niet te spreken. Als hij belde om te informeren hoe het met haar was, werd hij afgescheept. Dat duurde lang. Om de drie weken stuurde Berkel haar een kaartje met een oppepper. Daar antwoordde ze niet op. Maandenlang hoorde de afdeling niets van haar, en ze hield zich onbereikbaar.

De datum waarop hij hoorde wat er aan de hand was, staat in zijn geheugen gegrift. Hij werd uitgenodigd voor een gesprek met de vertrouwenspersoon seksuele intimidatie. ‘Ik dacht dat het ging over een incident waarvan ik getuige was geweest: een dronken student die een studente lastig viel. Toen ik hoorde waarover het werkelijk ging, was het alsof de grond onder mijn voeten wegzakte. Edith had zich door mij seksueel geïntimideerd gevoeld. Dat was de reden van haar langdurige afwezigheid. Het ging om een conferentieweek vlak voor de zomervakantie. We waren daar samen naartoe geweest en hadden er in een vrij afgelegen motel overnacht omdat de andere logeeradressen vol waren.’
Twee weken na dat gesprek was er een confrontatie. ‘Edith las de klacht voor van een A-viertje. Ik herkende haar nauwelijks. Er zat iemand tegenover me die niets dan haat uitstraalde. Volgens haar had ik tijdens de conferentieweek een sfeer van intimiteit verspreid waarbij ik haar grenzen ver had overschreden. Ze wilde nooit meer iets met me te maken hebben.
Ik begreep met de beste wil van de wereld niet waar ze op doelde en dat zei ik ook. Ik heb geen dingen gedaan die ik niet had gedaan als mijn vrouw er ook was geweest. Toen stoof ze op: tijdens het slotdiner dat de organisatie aan de conferentiegangers had aangeboden, had ik mijn hand even op de hare gelegd. En we waren even samen in een kamer geweest, en toen had ik de deur dicht gedaan. Ook zou ik haar vaak recht in de ogen hebben gekeken. Ze zei dat zowel de bedrijfsarts als de maatschappelijk werker als de vertrouwenspersoon haar had gezegd dat dit alles bij elkaar wel degelijk seksuele intimidatie was.’
Berkel was zich nog gaan verdedigen. ‘Ik was ontzet. Het was een driedubbele klap: een aanval op mijn integriteit, een vertrouwensbreuk met een aio met wie ik tot dan toe uitstekend had samengewerkt. En de genadeslag voor een ontzettend leuk project waar we al een jaar in volledige harmonie aan bezig waren.’ Tijdens een managerscursus voor hoogleraren en hoofddocenten stortte Berkel zijn hart uit. Een collega, die Berkel en Edith had zien samenwerken, zei: ‘Misschien was ze toch een beetje verliefd op je. En stel dat het zo was, en jij vond haar ook leuk, dan heb je je als een keurige gereformeerde jongen gedragen.’
De hoogleraar heeft nog een compromis voorgesteld: een extra begeleider. ‘Dat vond ze onacceptabel. Ze wilde mij weg hebben.’ Depressief en met lood in de schoenen ging Berkel naar zijn werk. Hij kwam bij de maatschappelijk werker van de universiteit terecht, die hem doorzaagde over de relatie met zijn ouders en de seksuele relatie met zijn vrouw. Het gevoel groeide dat hij de greep op de werkelijkheid kwijt was.
Er kwam een nieuwe bedrijfsarts, die concludeerde: een aio die in de WAO dreigt te komen, dat is te duur. Er is maar één oplossing: er moest maar een andere begeleider komen. Berkel verontwaardigd: ‘Terwijl iedereen zei: het kan niet aan jou liggen dat ze ziek is, jullie waren een gouden duo. Gelukkig ging mijn hoogleraar dwarsliggen.’ Het vermoeden werd gedeeld dat het vriendje van aio, dat met ruzie bij de vakgroep was vertrokken, een cruciale rol heeft gespeeld.
Het faculteitsbestuur heeft inmiddels laten weten ‘volledig vertrouwen’ te hebben in Berkel. Desondanks is zijn project naar een andere universiteit overgeheveld. Het was de enige manier om Edith ertoe te brengen af te zien van het indienen van een formele klacht. Voor Berkel is deze afloop buitengewoon onbevredigend. ‘Ik noem het intellectuele diefstal. Dat project moet terug, voor mijn rehabilitatie.’ Net als de andere vals beschuldigden had Berkel liever een formele klacht gehad, zodat hij de zaak had kunnen uitvechten.

Eleonore Vos en Monic Hodes zijn aangesteld als vertrouwenspersonen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. De VU was in 1985 de eerste universiteit in het land met zo’n functionaris. Ze hebben geen van beiden een specifieke achtergrond voor dit werk en zijn ook nooit speciaal getraind. Ze zijn wel een keer op een studiedag geweest.
Vos, sociaal geograaf en loopbaanadviseur, werd in 1989 studentendecaan en vertrouwenspersoon voor studenten. Ze zegt dat ze op basis van ervaring en intuïtie werkt. Monic Hodes, beleidsmedewerker bij personeelszaken en vertrouwenspersoon voor het personeel, heeft ook geen specifieke opleiding. ‘Maar ik leer veel van Eleonore.’
Vos krijgt acht a tien studenten per jaar langs. ‘Wij beoordelen de klachten niet, we gaan op zoek naar een informele oplossing. Bijna alle klachten worden informeel afgehandeld. Lukt dat niet, dan kan een student naar de klachtencommissie, maar alleen als die dat zelf echt wil. Als formeel een klacht is ingediend, bepaalt de klachtencommissie of die gegrond is of niet.’
Vos: ‘Je leeft je in, maar je schakelt je ratio niet uit. Soms denk ik: wat is dit nu voor een verhaal? Maar het gebeurt haast nooit dat iemand is doorgedraaid-daar heb ik wel een neus voor.’
Sinds een jaar of zes kunnen aangeklaagden ook naar een vertrouwenspersoon. Vos: ‘Maar lang niet elke aangeklaagde maakt daar gebruik van. Ze vinden het vaak al goed als je bemiddelt, dus een informele oplossing zoekt. Ze accepteren het als ik zeg: je overschrijdt kennelijk een grens.’
Wat is een grens?
Hodes: ‘Oneerbare voorstellen, een hand op een knie.’
Vos: ‘Maar ik ga er niet meteen in mee als iemand zegt: hij kijkt zo naar me. Dan zeg ik: waarom vind je dat zo rot? Dan probeer ik de zaak zo klein mogelijk te houden. Van mij mag er een heleboel, maar doe dat in de kroeg en niet met een student van de VU. Maar het is de klaagster die bepaalt dat er grenzen zijn overschreden.’
Hebben ze nooit het gevoel gehad dat iemand een klacht indiende om een rekening te vereffenen? Vos: ‘Totaal niet. Ik ben een goede zeef voor dit soort dingen.’ Zouden ze een valse beschuldiging herkennen? Vos: ‘Ik durf er mijn hand niet voor in het vuur te steken.’
De afgelopen elf jaar heeft ze drie of vier gevallen meegemaakt waarbij ze dacht: moet ik dit geloven? ‘Ik heb geen criteria voor valse beschuldigingen, want die krijg ik gelukkig heel weinig.’
Psycholoog Willeke Bezemer stond aan de wieg van het beleid tegen seksuele intimidatie. Samen met Alie Kuiper heeft ze in 1993 het bureau Bezemer & Kuiper opgericht. Ze geven trainingen en adviezen op dit terrein, onder meer aan vertrouwenspersonen.
Ze reageert nogal geschokt als ze hoort dat de vertrouwenspersonen van de VU helemaal geen training hebben gehad. ‘Je kunt niet alleen op je intuïtie vertrouwen. Ik vind het ongelooflijk dat vertrouwenspersonen zonder training kunnen werken en zelfs zonder bepaalde basisopleiding.’
Bezemer benadrukt dat er pas sprake is van slachtoffers of daders als de klacht bewezen is. ‘Voor die tijd ben je klaagster en aangeklaagde. Zelf ben ik daar nogal puristisch in, maar ik merk wel eens dat niet iedereen zo zuiver in de leer is. Maar het moet wel zo blijven dat de klaagster bepaalt wat haar grenzen zijn.’

Els Vanbruggen: ‘Dat ik hier nu weer zo vrolijk kan zitten, heb ik aan mijn eigen vechtlust te danken. En ik had gelukkig een goede naam op school. Anders kunnen ze je breken.’
Ze vraagt zich af of iemand zich ooit verdiept heeft in de motivatie van vertrouwenspersonen. ‘Waarom wil iemand dat zo graag worden? Het is een heel gewild baantje. Je gaat naar studiedagen, je hebt een zekere machtspositie. Vorig jaar was er een toogdag voor alle vertrouwenspersonen. Over daderprofielen. Dat lijkt mij behoorlijk eng, al die goedwillende amateurs die zich daarover buigen. Zo raakt de werkelijkheid uit het zicht.
Als ze toch iets willen doen, laten ze dan de reglementen aanpassen aan de situatie op de werkvloer en binnen de arbeidsverhoudingen. Zoals het nu is, zijn hulpverlening en beoordeling van het gedrag van een werknemer geheel met elkaar verweven. Met dramatische gevolgen.’
Het begon als erkenning van een groot en dwingend probleem: seksueel misbruik bestaat, en de daders moeten worden bestraft. Maar tegenwoordig heeft iedereen een heel eigen definitie van seksueel misbruik. Door de inflatie van de term en de ijzeren wet dat het slachtoffer altijd gelijk heeft, raakt een noodzakelijke voorziening in diskrediet. En dat is heel, heel jammer.

Uit overwegingen van privacy zijn de namen van de aangeklaagden veranderd.

Add new comment